Geschiedenis

Op 24 mei 1911 werd de eerste Nederlandse vogelring aangelegd bij een spreeuw te Nijkerk door amateur ornitholoog Meindert Menno van Esveld. Eén van de 15 geringde spreeuwen werd een jaar later nabij Hoevelaken teruggemeld: geschoten door dhr. A. van Droffelaar. Daarmee werd de basis gelegd voor wat inmiddels is uitgegroeid tot een niet meer weg te denken onderzoeksmethode waarmee individuele vogels gevolgd kunnen worden. Sinds 1911 zijn er in Nederland al zo’n 15 miljoen vogels van een metalen ring voorzien! De verzamelde gegevens van deze vogels zijn van onschatbare waarde.

Wie was MM van Esveld?

Gedaanteverwisseling

Waarnemingen dat bepaalde vogelsoorten zomers wel en 's winters niet aanwezig waren hebben geleid tot wonderlijke veronderstellingen. Aristoteles en velen na hem meenden dat deze vogels een winterslaap hielden. Linnaeus geloofde nog dat zwaluwen 's winters in de modder wegkropen. Andere zochten de verklaring in een gedaanteverwisseling. Koekoeken, die men 's winters niet zag, zouden veranderen in sperwers, een soort die juist wel in de winter aanwezig was en wel iets op de koekoek leek.

Toen in de loop van de negentiende eeuw het besef doorbrak dat vogels heen en weer trekken tussen een broedgebied en een winterkwartier kwam de vraag aan de orde hoe men de trekwegen kon volgen. De Deense schoolmeester Hans Christian Mortensen begon in 1899 op grote schaal vogels te vangen en deze weer los te laten na ze van een merkteken te hebben voorzien. Dit idee sloeg direct internationaal aan, en in veel landen ontstonden ringcentrales, zo genoemd omdat de meest gebruikte manier van merken het aanleggen van een metalen ring aan een van de poten is.

Leiden en Texel

Vanaf begin 1911 gaf Dr. E.D. van Oort, de toenmalige directeur van het Rijks Museum van Natuurlijke Historie te Leiden (nu Naturalis), ringen uit ten behoeve van vogeltrekonderzoek. Hij stuurde de ringen naar alle voor hem bekende ornithologen in Nederland met de vraag deze aan te leggen bij jonge vogels die ze aantroffen in nesten die ze vonden. Het eerst bekende ringgegeven is nummer 1021, aangelegd bij een Spreeuw te Nijkerk op 24 mei 1911 door M.M. van Esveld.

Vogeltrekstation Texel

Daarnaast bestonden er in Nederland meerdere waarnemingsstations, waar men op allerlei manieren trachtte meer inzicht te krijgen in het verloop van vogeltrek over Nederland. Op initiatief van een aantal organisaties die zich met vogels bezighielden werd in 1930 de ‘Stichting Vogeltrekstation Texel’ opgericht, en een waarnemingsstation met die naam op het Waddeneiland gestationeerd. De stichting had tot doel het bevorderen van ornithologisch onderzoek in het algemeen en dat van de vogeltrek in het bijzonder. De activiteiten bleven niet beperkt tot Texel, maar vonden plaats langs de gehele Nederlandse kust en elders. In 1959 werd de naam 'Texel' uit de naam en de statuten geschrapt, zodat de naam Vogeltrekstation overbleef, die tot de dag van vandaag bewaard is gebleven. De Stichting beschikte over vele vrijwilligers die vogeltrek waarnamen en registreerden. Ook werden er de, inmiddels klassieke, verplaatsingsproeven gedaan met spreeuwen, en er werden cursussen gegeven en vogeltrekkampen georganiseerd. Jarenlang was de Stichting gastvrij gehuisvest op het toenmalige Zoölogische Station van de Nederlandse Dierkundige Vereniging te Den Helder (voorganger van het huidige NIOZ op Texel).

In 1954 kreeg het onderzoek van de Stichting Vogeltrekstation een meer solide basis toen het onderdeel werd van het nieuw opgerichte Instituut voor Oecologisch Onderzoek (IOO), van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW). Het IOO was gevestigd te Arnhem, met eerst Dr. HN Kluyver en later Dr. WH van Dobben als directeur. Het werkprogramma van de stichting werd vanaf nu voortgezet binnen de afdeling Vogeltrekstation. Tot en met 1962 bleef deze afdeling in Leiden en verhuisde toen naar het nieuwe gebouw in Arnhem, en Dr. AC Perdeck werd afdelingshoofd. Later werd deze rol vervuld door achtereenvolgens H van Balen, PJ Drent, AJ van Noordwijk, DA Thomson, ME Visser en HP van der Jeugd. Het onderzoek binnen de nieuwe afdeling floreerde, en de Stichting Vogeltrekstation beperkte zich daarna, onder auspiciën van de Nederlandse Ornthologische Unie (NOU) voornamelijk tot het verlenen van kleine subsidies aan vogelringers, wat het tot de dag van vandaag doet.

Vogeltrekstation Arnhem

Met ingang van 1 januari 1958 nam het Vogeltrekstation (IOO) de organisatie, uitgifte en administratie van vogelringen over van het Rijksmuseum van Natuurlijke Historie te Leiden. Het Vogeltrekstation kende vanaf nu twee onderdelen; de verwerkingseenheid voor coördinatie en administratie van het ringwerk (de Ringcentrale), vanaf 1962 geleid door BJ Speek, en een onderzoekseenheid die zich vooral richtte op onderzoek naar oriëntatie tijdens de trek, door veldwaarnemingen en experimenteel onderzoek. Daarbij werd nauw samengewerkt met de vinkenbaan 'Sparregat' in Meyendel bij Wassenaar, de 'huis-vinkenbaan' van het Vogeltrekstation. Sinds de fusie werd veel tijd besteed aan het verbeteren van de administratie, er werden computersystemen opgezet voor de verwerking van ringgegevens en terugmeldingen, wat uiteindelijk resulteerde in de huidige GRIEL database en applicatie.

EURING

Het Vogeltrekstation speelde een belangrijke rol bij de oprichting van 'The European Union for Bird Ringing' EURING. Sinds die oprichting werd hard gewerkt om te komen tot een Europese gestandaardiseerde manier om gegevens vast te leggen. In 1966 werd een eerste afspraak, 'The EURING Code Manual', van kracht. EURING besloot ook om een centraal computerarchief voor ondermeer terugmeldingen in te stellen. Vanaf 1975 werd de EURING Databank (EDB) ondergebracht bij het Vogeltrekstation, vanaf 2006 bij de BTO.

Nederlandse ringcentrale

In 1988 veranderde de naam Vogeltrekstation in "Nederlandse Ringcentrale". Op de ringen bleef echter, ook na de verhuizing in 1982 naar Heteren, staan: Vogeltrekstation Arnhem. Sinds die tijd beperkt de wetenschappelijke begeleiding van de Ringcentrale zich tot het initiëren van beleid voor het ringwerk in Nederland en werd het vooral een administratief centrum. In 1995 verleende het toenmalige Ministerie van Landbouw, Natuur en Visserij (LNV) een vergunning aan het NIOO waaronder voortaan individuele ringmachtigingen in eigen beheer konden worden uitgegeven. Op 1 januari 1992 werd het IOO samengevoegd met twee andere instituten van de KNAW, en werd formeel het huidige NIOO opgericht. Het NIOO kende drie centra, de Ringcentrale was ondergebracht bij het centrum in Heteren.

Vogeltrekstation NIOO-KNAW in Wageningen

Vanaf 2006 werd de naam Vogeltrekstation in ere hersteld, conform de tekst op de ringen. Eveneens vanaf dat jaar werd het Vogeltrekstation formeel een samenwerkingsverband van het NIOO, de Ringersvereniging en Sovon Vogelonderzoek Nederland. Halverwege 2009 verliet Sovon de samenwerking en bleven NIOO en Ringersvereniging over. In 2011 werden twee van de drie centra van het NIOO samengevoegd in een nieuw gebouw in Wageningen, het huidige NIOO-KNAW.

Na de bijbehorende reorganisatie van de onderzoeksafdelingen kreeg het Vogeltrekstation geleidelijk weer steeds meer onderzoekstaken en werden steeds meer wetenschappelijke projecten, waarin ringgegevens van vogels een voorname rol speelden, met andere instituten in binnen- en buitenland opgezet. Binnen het NIOO werd de afdeling Animal Ecology een belangrijke samenwerkingspartner. In 2013 werd het Centre for Avian Population Studies (CAPS) opgericht, waar naast Vogeltrekstation de NIOO afdeling Animal Ecology, het Radboud Institute for Biological and Environmental Sciences (RIBES), Vogelbescherming Nederland, en Sovon Vogelonderzoek Nederland samen vorm geven aan populatie-dynamisch onderzoek aan vogels. Daarmee keerde Sovon ook formeel weer terug als belangrijke samenwerkingspartner van Vogeltrekstation.

CAPS