Bij het vangen van in het wild levende vogels t.b.v. wetenschappelijk onderzoek moet men steeds beseffen dat de kwaliteit van het onderzoek in zeer belangrijke mate afhankelijk is van de kwaliteit van ieder verzameld gegeven.
De kwaliteit van het ringen van in het wild levende vogels t.b.v. wetenschappelijk onderzoek begint bij de methode van vangen en wordt daarna bepaald door de wijze van behandelen vanaf het moment van uit het vangmiddel halen tot het moment waarop de geringde vogel weer wordt losgelaten.
Ofschoon niet makkelijk aantoonbaar kunnen we er toch van uit gaan dat een vogel bij het in het mistnet vliegen de eerste schok opdoet. Daarna zal de vogel nog een paar handelingen ondergaan en het is dus zaak deze handelingen steeds met veel zorg maar ook vastberadenheid te verrichten. Bij alle handelingen moet het welzijn van de vogel voorop staan.
Lang manipuleren met een vogel om deze uit het mistnet te krijgen is uit den boze als het voorkomen kan worden door het doorknippen van een maas van het mistnet. Het van hand tot hand laten gaan van de vogel om meerdere ringers de gelegenheid te geven biometrische maten te nemen of leeftijd en geslacht te bepalen dient beperkt te worden tot die individuen waarvoor dit noodzakelijk is voor de determinatie of in het kader van opleiding. De conditie van de vogel dient hierbij scherp in de gaten te worden gehouden.
Als men meerdere vogels tegelijk vangt is het verstandig ze eerst allemaal uit de vangmiddelen te verwijderen en pas daarna te ringen. Ze moeten dus enige tijd worden opgeborgen. De zorg voor de gevangen vogels mag nooit luchthartig worden opgevat.
De opbergplaats moet aan de volgende eisen voldoen: luchtig - tochtvrij - afgeschermd - droog - voldoende ruimte - schoon. In geheel gesloten kistjes krijgen vogels het snel benauwd, vooral als er veel bij elkaar zitten. Een luchtige ruimte is dus gewenst, deze moet wel tochtvrij zijn omdat ook vogels slecht tegen langdurige tocht kunnen. Het is van groot belang dat de opbergruimte is afgeschermd zodat de vogels de naaste omgeving niet kunnen zien, ze gedragen zich dan meestal zeer rustig. Het heeft de voorkeur de ruimte af te dekken met een luchtdoorlatende doek zodat het er binnen vrij schemerig wordt of zelfs vrij donker. De opbergruimte moet uiteraard schoon en droog zijn omdat anders het verenkleed van de vogels vies wordt wat de vogel in zijn vliegvermogen belemmert als hij wordt losgelaten.
Als tijdelijke bewaarplaats zijn de volgende twee zeer geschikt:
Op bovengenoemde opbergmiddelen zijn talrijke variaties mogelijk. Van belang is natuurlijk maar één aspect: het welzijn van de vogel.
Het moeiteloos hanteren van een vogel en van de ene hand overnemen in de andere is het kenmerk van een goede en ervaren ringer. We kunnen het ook omdraaien: iemand die een vogel slecht vasthoudt is geen goede ringer en heeft dringend bijscholing nodig.
Als we een vogel uit een vangkooi, het mistnet of een transportzakje halen, is het belangrijk dat we de gehele vogel vastpakken. Vasthouden bij een vleugel, een poot of de staart kan makkelijk leiden tot verwonding van de vogel. Het verlies van een paar staartveren kan ernstig zijn voor een trekker.
Er bestaan twee goede methoden om een kleinere vogel bij het ringen vast te houden:
Bij beide methoden wordt de poot goed vastgehouden bij het gewricht ("de hiel") zonder druk uit te oefenen op de tarsus.
Er moet voor worden gezorgd dat de vleugels onder controle worden gehouden en niet kunnen worden uitgeslagen. Dit kan gemakkelijk gebeuren bij gebruik van methode a. als de opening tussen de duim en de wijsvinger nogal ruim wordt, hetgeen nogal eens gebeurt bij het vasthouden van wat grotere vogels zoals een Groenling.
Als de vogels te groot zijn voor deze methoden is de aanwezigheid van een tweede ringer ideaal: één voor het met twee handen vasthouden van de vogel, de ander voor het ringen van de vogel. Als de ringer alleen is, is het handig om de vogel met een doek te bedekken en alleen de poten en de staart vrij te laten.
Omdat grotere vogels zoals meeuwen en reigers nogal eens met de snavel uithalen, moet de nek direct onder de kop worden vastgehouden terwijl de andere hand het lichaam en de vleugels in bedwang houden. Eventueel de vogel onder de arm nemen. Roofvogels en uilen vallen meer aan met de klauwen dan met de snavel en kunnen vaak eenvoudiger worden gehanteerd als ze iets krijgen om vast te houden (geen streng met ringen a.u.b. zoals een ringer een keer overkwam, want de vogel "vergeet" het los te laten als hij weg vliegt).
De vogel moet zodanig worden vastgehouden dat hij niet kan tegenstribbelen maar anderzijds moet worden opgelet dat er niet te veel druk op het lichaam wordt uit geoefend en zeker niet op de onderbuik (abdomen). Dit laatste geldt met nadruk in het broedseizoen.
Bij het onderzoeken en meten van de vleugels moet vooral worden opgelet dat de zeer gevoelige vleugelspieren niet worden gekwetst. De vleugel moet nooit meer dan strikt noodzakelijk worden gespreid en dat moet uiterst zorgvuldig plaatsvinden terwijl iedere ruk moet worden vermeden.
Het ringen van grote vogels kan soms moeilijker zijn dan het ringen van kleine vogels. Het is is vaak lastig omdat het onmogelijk is een zo grote vogel met één hand vast te houden. In zulke gevallen kunt u de te ringen vogel op zijn rug leggen en de kop (ogen) af dekken, met bijvoorbeeld een opbergzakje. De vogel beweegt dan niet meer, verweert zich niet met de klauwen en kan vervolgens zonder problemen geringd worden. De vogel is vervolgens als was in je handen.
Een zeer belangrijk onderdeel van het vasthouden van een vogel is ook de vogel overgeven aan een ander persoon. In het vasthouden van een vogel herken je de ervaring van een ringer, maar zeker tussen twee ervaren ringers valt onmiddellijk op dat het overgeven van de vogel naar de ander zeer soepel verloopt zonder dat de vogel daarbij in de verdrukking komt of de gelegenheid krijgt te spartelen. Een filmpje van zo'n actie zegt veel meer dan welke foto dan ook.
(Filmpje: © Victor Eggenhuizen)