(Foto: V. Eggenhuizen)
Juist het ringen van (nestjongen van) Nederlandse broedvogels is van bijzonder nut. Belangrijke populatie sturende factoren ontwikkelen zich in ons land immers niet altijd hetzelfde als elders, en voor sommige vragen is het nodig te weten welke specifieke trek- en overwinteringsgebieden de Nederlandse broedpopulaties aandoen.
Het ringen van jonge vogels levert daarbij informatie op over hun lotgevallen in het eerste levensjaar, die door het ringen van volwassen vogels niet kan worden verkregen. Denk aan sterfte in de kwetsbare periode kort na het uitvliegen en in de eerste winter, verschillen tussen leeftijdsgroepen in trekroute en overwinteringsgebied, en dispersie van geboorteplek naar de plaats van vestiging als broedvogel.
Voor sommige vragen is informatie over de precieze geboorteplaats van vogels vereist, en die is voorhanden wanneer vogels als nestjong (of niet-vliegvlug kuiken) zijn geringd. Daarnaast geeft alleen het ringen van nestjongen informatie over hun geboortedatum, die bijvoorbeeld valt te gebruiken om lange-termijnveranderingen in de broedfenologie te beschrijven, bijvoorbeeld ten gevolge van klimaatverandering.
De aantallen nestjongen die jaarlijks in Nederland worden geringd variëren enorm tussen vogelsoorten. Ze zijn groot voor roofvogels en uilen, vooral dankzij WRN, STONE en de Kerkuilen Werkgroep Nederland), en meeuwen en sterns. De vogelgroep waarvan de grootste aantallen nestjongen worden geringd zijn de zangvogels, met zo’n 35.000 per jaar. Het overgrote deel hiervan betreft echter slechts vier soorten: kool- en pimpelmees (ca. 18.000 per jaar), bonte vliegenvanger (6.500) en boerenzwaluw (4.000). Overige soorten, bijvoorbeeld die van de Nederlandse rode lijst, worden zeer weinig geringd, terwijl juist ook voor zulke soorten kunnen ringgegevens waardevolle informatie verschaffen over de oorzaken van de afname.
Na een dieptepunt in ringactiviteiten tijdens de tweede wereldoorlog groeide het aantal geringde nestjonge zangvogels in de daarop volgende decennia sterk. Terwijl die groei bij de mezen en bonte vliegenvangers tot in recente jaren is doorgegaan, zijn van de overige soorten de geringde aantallen na het midden van de jaren ‘60 weer sterk gedaald (figuur 1). Veel ringers gingen toen mistnetten gebruiken, waarmee veel meer vogels konden worden gevangen (die echter veelal een onbekende herkomst hebben).
Iedereen kan meedoen aan het pullenproject, mits u aan de voorwaarden (zie onder) voldoet. Wanneer u pullen gaat ringen geeft Vogeltrekstation u het dwingende advies de digitale nestkaart te gebruiken! Om het ringen van nestjongen in nestkasten te bevorderen is Vogeltrekstation tevens aangesloten bij de werkgroep NESTKAST.
Uw ringwerk krijgt een belangrijke meerwaarde als u naast het ringen van de jongen ook broedbiologische gegevens, zoals legdatum, legselgrootte, en uikomstsucces, verzamelt van de nesten waarin u de jongen ringt. Deze gegevens kunt u invoeren in de digitale nestkaart die door Sovon is ontwikkeld. Hoe ringgegevens die in de nestkaart zijn ingevoerd direct kunnen worden geexporteerd naar GRIEL leest u in de handleiding nestkaart.
Nest van een zanglijster. Foto Fred Hustings
Uiteraard kan een ringvergunning alleen worden verstrekt als de waarnemer de vereiste kennis en vaardigheden bezit. Dat betekent in de regel een periode van training door een ervaren ringer, en een evaluatie door een door Vogeltrekstation aan te wijzen ringvergunninghouder. De hoeveelheid training en instructie die nodig is varieert met de soort(groep)en die men wil gaan ringen. Ook dienen nestringers te voldoen aan de normale voorwaarden aangaande toestemming van terreineigenaren, het digitaal aanleveren van ringgegevens en het volgen van certificeringsbijeenkomsten (zie www.vogeltrekstation.nl).
Met name soorten waarvan momenteel nog weinig gegevens binnenkomen komen in aanmerking voor een pullenproject. Uiteraard is het mogelijk om aan meerdere soorten tegelijkertijd te werken. Neemt u altijd contact op met Vogeltrekstation zodat we samen kunnen bekijken wat in uw situatie de beste soortkeuze is. Nestjongen van veel soorten kunnen, mits dit zorgvuldig gebeurt, veilig worden geringd zonder kans op verstoring. Sommige soorten lenen zich echter niet voor dit type ringwerk, of zijn te zeldzaam of kwetsbaar. Vogeltrekstation kan u adviseren.
Er is een lijst met gegevens van een aantal vogelsoorten. Deze gegevens zijn belangrijk bij het RAS project én bij het project Nestjongen ringen. Natuurlijk is deze lijst nog niet volledig. Veel is te vinden in handboeken, maar de echte veldgegevens komen van de ringers, u dus. Weet u aanvullende gegevens (uit eigen ervaring, ergens gehoord of gelezen) of heeft u correcties, stuur ze ons dan per e-mail.
De gegevens zijn voor het overgrote deel gedestilleerd uit:
Omdat het ondoenlijk is om van elke zangvogel de leeftijd in dagen te geven waarop ze het best geringd kunnen worden, is de desbetreffende categorie vaak niet ingevuld. Als algemene (!) regel kun je aanhouden dat je ze niet moet ringen voordat hun slagpennen half volgroeid zijn (dit is een stadium dat genoemd wordt in het nestkaartenproject). Eerder ringen heeft twee risico's: de ring kan eraf glijden of de ouder ziet meer ring dan jong en gooit de ring met jong en al uit het nest.
Vele dagen later ringen heeft het risico van 'springen'. Om het risico van springen te verkleinen is het goed om alle jongen gelijktijdig terug te plaatsen en dek ze dan even zodanig af (bijvoorbeeld met een doekje, een kledingstuk of zo) dat ze zo donker mogelijk zitten. Wacht tot de rust in het nest is weergekeerd en haal dan voorzichtig de afdekking weg. Heeft bijna altijd succes, behalve bij graspiepers. Die lopen gewoon het nest uit en verstoppen zich in de directe omgeving. Geen bezwaar, als de ouders komen voeren zijn ze net zo snel weer terug (op voorwaarde dat ze op de grond broeden!).
(Video: Nature of Sand)